maandag 10 november 2014

Waar kan ik de TV-uitzending bekijken ? http://www.uitzendinggemist.net/aflevering/16678/Denken_Doorzien.html
- Als ik het gevoel heb omgeven te zijn door mijn voorouders, al zijn ze dood, dan voel ik mij geweldig veilig. - Het is erg belangrijk om achter je eigen volk en cultuur te staan en kennis erover te hebben. - Ik speel twee rollen : Bij mijn eigen volk gedraag ik mij anders en bij de Zweden pas ik mij meer aan, aan hun leven. DENKEN DOORZIEN Hoe ontstaat identiteit? - Sinds hun grenzen vervagen en mensen over de hele wereld reizen, wordt het steeds belangrijker WIE WE ZIJN? - Waardoor wordt onze identiteit bepaald? Worden we door onze cultuur en de medemensen gevormd of kunnen we zelf bepalen wie we zijn en onze eigen weg gaan? INGHILDA TAPIO - Als je niet bewust bent van je wortels en ze niet kent, dan zweef je maar rond en je zoekt. Je moet dan meer zoeken. Ik geloof dat het erg goed is om een sterke identiteit te hebben.Dan kun je op een andere manier aan jezelf werken, als volwassene. VERTELLER : Sommige filosofen zijn van mening dat onze cultuur van belang is voor onze identiteit. Als we iemands cultuur vernietigen, dan doen we die persoon geweld aan als individu en als mens omdat we een stukje van hemzelf afnemen. CHARLES TAYLOR (politiek filosoof) - Zodra je gaat beseffen dat je alleen kunt zijn wie je bent doordat je van je traditie en je cultuur, een taal, tradities en morele waarden meekrijgt dan pas begrijp je dat mensen van een bepaalde cultuur echt kapot kunnen gaan als je hun cultuur kapot maakt. Kijk naar extreme gevallen in de geschiedenis; Hoe was het voor de Azteken, toen de Spanjaarden al hun tempels in brand staken ? Plotseling werd hun volledige referentiekader vernietigd. VERTELLER : Als mensen voor hun eigen cultuur en identiteit opkomen, leidt dat vaak tot conflicten. LEVE QUEBEC, LEVE CANADA ! Charles Taylor spreekt uit eigen ervaring. In Canada, zijn vaderland, vecht de Franssprekende minderheid in Quebec voor zijn bestaan. CHARLES TAYLOR (politiek filosoof) - Er zijn zoveel mensen die iets hebben met de Franstalige gemeenschap met zijn ervaringen, zijn tradities, enz. Daarom maken we voortdurend ruzie over de betekenis ervan. Het is belangrijk voor ons allemaal maar waarom ? Sommigen willen onafhankelijkheid. Dat is de enige manier om die identiteit echt te ervaren. Anderen, zoals ik, zijn daar fel tegen. Wij zijn voor coëxistentie, vreedzaam samenleven met anderen. Daarom zitten we elkaar in de haren. VERTELLER : In Zweden zijn de Lappen die het recht opeisen om hun eigen cultuur te behouden. ANETTE NIIA : - Om te mogen afstammen van het volk van onze voorvaderen en niet vervlakt te worden tot Zweden of iets anders. Ik kan geen Zweedse zijn. Daar zou ik niet trots kunnen op zijn. Daaruit zou ik geen kracht kunnen putten, want ik weet niet wat het betekent. VERTELLER : Hoe belangrijk is het voor ons om bij een cultuur te horen en een gemeenschappelijke geschiedenis te hebben. Willen we liever onafhankelijke figuren zijn en onzer eigen weg kiezen ? De gedachte dat ieder mens een onafhankelijk individu kan en moet zijn werd voor het eerst geformuleerd door de 17de eeuwse Franse filosoof, Rene Descartes. Met zijn vernieuwende en radicale filosofie heeft Descartes een diepgaande invloed gehad op onze westerse cultuur en ons denken. Hij ging dwars tegen de heersende opvattingen in door de werkelijkheid vanuit het individu te bekijken. Dat doen we nog steeds, ook al zijn we ons daar niet altijd van bewust. STEFFAN CARLSHARME : - Alle kennis zou gebaseerd zijn op zelfkennis. De makkelijkste kennis is zelfkennis. Daar is alle kennis op gebouwd. Ieder mens is een individu in zeer absolute zin. Je moet mijn kennis kunnen baseren op mijn eigen ervaringen. Wat ik geloof, is mijn eigen verantwoordelijkheid en ik moet dat kunnen verdedigen. Descartes dacht niet dat we zo geboren worden, we worden beïnvloed. Onze ouders leren ons dingen, we gaan naar school, we horen vooroordelen. Maar hij dacht dat je je daarvan kan losrukken en jezelf afvragen: waar sta ik achter? Mijn wereldbeeld wordt dan ook echt van mij. VERTELLER : In zijn boek “meditaties over de eerste filosofie” schrijft Descartes: Enige jaren geleden realiseerde ik mij dat ik sinds mijn vroege jeugd onjuiste inzichten voor waar had aangenomen. Dat alles wat ik daarop later baseerde, twijfelachtig was. Vanaf dat moment was ik ervan overtuigd dat ik mezelf moest bevrijden van alle inzichten die ik van toen had aanvaard. Descartes komt tot de volgende conclusie: het enige waarvan hij werkelijk zeker kan zijn is dat hij bestaat. Descartes leeft als fransman in Nederland en beschouwt zichzelf als een Europeaan. Hij heeft vele internationale vrienden en onderhoudt een briefwisseling met de Zweedse koningin Christina. Zij wil graag eens van gedachten wisselen met de beroemde filosoof en nodigt hem uit op het koninklijk paleis in Stockholm. Descartes gaat in 1649 naar Zweden om te schrijven en met de koningin over filosofie te discussiëren. De reis wordt hem noodlottig. Hij krijgt longontsteking en overlijdt een korte tijd later in het paleis op 54 jarige leeftijd. STAFFAN CARLSHAMME - Zeker, de manier om naar het zelf te kijken, hoewel minder extreem maar toch volgens Descartes is nog steeds bepalend voor hoe wij in het Westen het zelf beschouwen. Eigenbelang, bij voorbeeld is voor ons vanzelfsprekend. Behalve misschien in morele kwesties bepaalt eigenbelang je gedrag. In andere culturen is het bizar om aan jezelf te denken. Daar komt het gezin, de familie of zelfs de natie op de eerste plaats. Ook in de opvoeding is dat duidelijk. We vinden het vanzelfsprekend dat onze kinderen zelfstandig worden. Tweejarigen hebben een eigen kamer met een bordje “kloppen” op de deur. Het idee dat het individu volkomen onafhankelijk moet zijn stamt uit de tijd van de Verlichting en de denkwijze van Descartes. INGHILDA TAPIO - We sliepen op rendiervachten met schapenvachten als deken. Alle broers en zussen sliepen bij elkaar in de grote tent, in de grote tent. In die slaaptent sliepen ook onze ouders. Er was een grote slaaptent en daar sliep iedereen. ANETTE NIIA - Een Laps gezin heeft waarschijnlijk een nauwere familieband. Zowel met jong en oud is er voortdurend een intimiteit die je in een Zweedse familie niet hebt. STAFFAN CARLSHAMME : - Descartes heeft nergens een duidelijke mening over minderheden. Maar de manier waarop Descartes over de mens denkt maakt dat je die problemen anders bekijkt. Want verweven met het idee over het individu als middelpunt zij het tegenstrijdig, is een vorm van universalisme. Ieder mens is zelfstandig, maar ook hetzelfde. Onze kern, ons verstand en ons vermogen heet logisch denken, een mening kunnen vormen, dat is bij iedereen hetzelfde. Dat betekent dat culturele verschillen niet zwaar wegen bij Descartes. Hij wou zich losmaken uit zijn eigen cultuur en die in ogenschouw nemen. Wanneer je denkt zoals Descartes en ‘afwijkende’ mensen tegenkomt zie je dat hun ‘afwijkend zijn’ op zich zelf onbelangrijk is. Hun zelfstandigheid is belemmerd door vooroordelen , niet door een op zich zelf staand iets. Daar is het koloniale idee, dat het verstand een universeel ideaal zou zijn. Wij in de blanke, westerse wereld zijn de beheerders van het verstand en het is onze taak andere mensen te leren om als wij te denken. Zo zullen de culturele verschillen grotendeels verdwijnen. CHARLES TAYLOR : - Het atomistische wereldbeeld is een misvatting. Het houdt in dat we onze identiteit kunnen bevatten zonder aan iets anders te refereren zoals onze relaties met anderen of onze taal. Als je het zo brengt, is het een absolute en verkeerde opvatting. Maar er zijn helaas denkrichtingen in de filosofie die hebben geopperd dat ik door zelfonderzoek geesteservaringen kan hebben die nergens hoeven te refereren. Ook zonder ’n andere taal kan ik een taal bedenken om m’n eigen ervaringen te beschrijven. Dat is volgens mij de essentie van het atomisme. En daar klopt helemaal niets van. VERTELLER Descartes’ opvattingen dat wij in deze onafhankelijk van andere mensen zijn, werd niet gedeeld door andere filosofen. Aristoteles, de beroemde Griekse filosoof uit de vierde eeuw voor Christus beschreef de mens als een sociaal wezen. MERTHE NIESBAUM (politiek filosoof) - Hij zei: Dit zie je bij ieder mens, ongeacht zijn cultuur. Als je naar een ver land gaat zie je dat de mensen zich verbonden voelen met anderen. Ze vormen niet alleen families maar grotere eenheden, zoals de stadsstaat. Die wordt bijeengehouden door politieke en wettelijke banden en niet alleen door familiebanden. Dat is een heel bruikbaar idee. Ons zelf voelt zich kennelijk tot anderen aangetrokken en is niet tevreden als het geen diepgaande relaties met anderen heeft. VERTELLER : In het begin van de 19de eeuw tijdens de Romantiek treedt een Duitse filosoof naar voren die een totaal andere interpretatie van het zelf geeft: Wilhelm Friederich HegeL. Hij legt de nadruk op de sociale kant van het individu. Plaatst het algemeen belang boven het privaat belang. STEFFAN CARLSHARNE (sociaal filosoof) - Hij was hoogleraar aan de universiteit van Berlijn en zeer vooraanstaand. Hij was de grote filosoof naar wie iedereen luisterde, maar de weg daar naartoe was lang geweest. Het meest opvallende, als je de geschriften van Hegel bekijkt is dat hij erg moeilijk te begrijpen is. In de geschiedenis van de filosofie moet hij de moeilijkste zijn. VERTELLER : Volgens Hegel kan een mens niet bestaan zonder een sociale of culturele achtergrond. Hij is een sociaal wezen dat andere mensen nodig heeft om zichzelf te kunnen zijn. Hegel zegt: alleen door mij aan anderen te spiegelen kan ik mezelf zien. ROBERT SOLOMON (cultuurfilosoof) - Wat wij allen van nature willen is door anderen erkend worden, een zekere status. Dat geeft ons allereerst een beeld van wie wij zijn, van de menselijke natuur. En het is een sociaal beeld. Wij zijn niet alleen, maar we leven met anderen samen op deze wereld en hebben elkaar nodig. Niet om iets te kunnen ondernemen of om te overleven. Maar omdat we waarde hechten aan wat anderen van ons vinden. INGHILDA TAPIO: - Het doet pijn als iemand ‘vuile lap’ roept, al ben ik er een. Tegen de kinderen op school zeg ik als ze worden uitgescholden: “vertel ze maar dat we al weten dat we dat zijn”. Voor hen is het makkelijker. Ik heb zoveel wonden sinds mijn jeugd, waardoor ik zo reageer. VERTELLER : Hegel ziet de wereldgeschiedenis als een grote strijd om ons samenleven te vinden waarin wij onszelf kunnen zijn. Pas als het wordt erkend en gerespecteerd door mensen die ik respecteer, krijg ik ook respect voor mezelf. Maar dat is en blijft een moeizaam proces. ROBERT SOLOMON : - Zijn model is door vele filosofen voor diverse doeleinden gebruikt. Maar het komt neer op het verhaal van de meester en de slaaf. Dat gaat zo: Er zijn twee oerwezens die volgens Hegel geen bijzondere kenmerken of cultuur hebben. Het zijn twee ‘zelfbewustzijnen’ die me elkaar worden geconfreerd. En ze vechten, op leven en dood. Of bijna. Want als er een van hen op het punt staat om te sterven, zegt hij, of zij, of het: Ik wil liever je slaaf zijn dan doodgaan. En dan ontstaat er een relatie tussen die meesteren slaaf. VERTELLER : Als de relatie tussen mensen door machtsverhoudingen wordt bepaald is het niet alleen zo dat de machthebbende de ondergeschikte onderdrukt. De ondergeschikte gaat ook zichzelf gelijdelijk aan door de ogen van de onderdrukker zien. Hij zal uiteindelijk ook op zichzelf neerkijken. ASSA SIMMA : - Het was vroeger verboden om onze eigen taal te spreken en onze klederdracht werd lelijk gevonden. - Het gevolg was dat wij daar ook op neerkeken. Op school vond ik het vreselijk dat mensen konden zien dat ik Lap was. Ik dacht dat het aan mijn ogen lag en deed er ’s nachts plakband op in de hoop dat ze van vorm zouden veranderen. Ik wou het verbergen. Maar vandaag gaat het er anders aan toe. Het is ons Lappen gelukt om te laten zien dat hetgeen waarin wij geloven wel degelijk ook waardevol is. SEFFAN CARLSHAMRE (sociaal filosoof) - Als je aan Hegel denkt in verband met de minderheden moet je voorzichtig zijn. Als je Hegel met Descartes vergelijkt. Bij Descartes vind je een vleugje universalisme. Dat de redelijk denkende, westerse mens een voorbeeld wordt voor iedereen. Bij Hegel zien we de nadruk op één cultuur, op één plaats op een totaal andere manier dan bij Descartes. Je zou dit kunnen toepassen op de situatie van de Lappen. Om Lap te zijn, om je te kunnen ontwikkelen als mens moet je je culturele identiteit verder uitbouwen. ANETTE NIIA : - Als de rendieren verdwijnen, zal de cultuur langzaam uitsterven. Daar wordt de taal gebruikt. Daar gebruiken wij Lapse gedachten en als dit je basis is kunnen er ook mensen met andere beroepen meedoen. Op die manier kunnen wij een sterke en duurzame maatschappij opbouwen. CHARLES TAYLOR (politiek filosoof) - Als groep hebben we wellicht behoefte aan erkenning door een andere groep terwijl we aan onze identiteit werken van Canadese Amerikanen of wat dan ook. Want alleen als we geaccepteerd worden, voelen we ons er veilig bij. Die behoefte om door anderen geaccepteerd te worden zoals we zijn wordt ook wel ‘erkenning’ genoemd. Die term wordt in de huidige discussies gebruikt. Als we werkelijk plaats willen maken voor verschillende culturen, vooral bedreigde culturen zoals de inheemse volken: de Crie en de Irokezen in Canada, de Lappen in Scandinavië en de Aboriginals in Australië dan moeten we behoorlijk afwijken van onze klassieke opvatting van onze klassieke opvatting van de moderne democratische staat. Er is een nog moeilijkere kwestie waarmee we behoorlijk worstelen. Zelfs als we meer dan een taal erkennen en nieuwe vormen van zelfbestuur dan nog zijn onze op Europese leest geschoeide wetten nauwelijks af te stemmen op de wensen van inheemse volken. De manier waarop inheemse volken met hun grond omgaan past niet in het Europese concept van grondbezit. Het is geen individueel eigendom en ook geen collectief bezit; Ze gebruiken de grond op ’n bepaalde manier en hebben daar wel regels voor maar die passen niet in ons concept. ASA SIMME: - Wij hebben het besef dat wij al heel erg lang hier zijn geweest. Wij zijn hier honderden jaren geweest maar nu mag ik geen hout meer hakken want het bos is van een particulier. Ik mag alleen hout hakken in het bos van de staat, dat geen eigenaar heeft. Natuurlijk leidt dat tot grote conflicten. STEFAN CARLSHARNE: - Het is tegenstrijdig: Alleen Lappen mogen rendieren houden in Zweden. Waarom ? Iedereen mag koeien houden. Het is een vorm van discriminatie. Andere Zweden worden gediscrimineerd. Het is een deel van de maatregelen om hun cultuur te waarborgen. Als zij op hun eigen manier kunnen leven blijft hun culturele identiteit bestaan. VERTELLER: In de loop van de eeuwen zijn we anders gaan denken over de facturen die onze identiteit bepalen. Descartes zag het individu nog als onafhankelijk ik. Hegel zag het individu als onderdeel van een collectief, van een gemeenschap. Misschien is de tijd rijp voor een verzoening tussen die twee standpunten, zodat ze naast elkaar kunnen bestaan. ASA SIMME: - We moeten proberen om eraan te wennen en onze identiteit te beleven en te voelen. Die identiteit ziet er steeds westerser uit maar dit hoeft geen probleem te zijn als je je wortels maar niet vergeet. Onze filosofie, de zin van het leven waarom we hier zijn en de waarden die onze voorvaderen ons leerden. Met dat besef kun je een westers leven leiden zonder de weg kwijt te raken.
HOE ONTSTAAT IDENTITEIT ? Een uniek persoon zijn, is een lastige onderneming. De rubriek Achterwerk van de VPRO-gids staat vol brieven van pubers die zich afvragen hoe dat moet. Geregeld klinkt daar de aanmoedigende noodkreet 'durf te leven ', waarna een relaas volgt over picknicken bij maanlicht, spijbelen, blowen en drinken. Jezelf­ zijn' heeft voor deze brievenschrijvers de vorm van regels breken, van ' anders' zijn dan men van je verwacht. Voor anderen is 'anders-zijn' weer niet zo belangrijk, of eigenlijk: niet meer. Een meisje schrijft daarover: 'Een paar jaar geleden hield ik ook van gekke acties en lekker op stap gaan,' schrijft zij. 'Die yuppies die thuis hun tijd zaten te verdoen met lezen, lachte ik hard uit. Nu ben ik ook zo'n yup. Ik ga naar school, besteed veel aandacht aan schoolwerk, ik werk daarnaast nog en 's avonds zit ik relaxed met m'n poten omhoog achter een boek of achter de tv. En guess what... ik vind het heerlijk.' Sommige jongeren proberen zich niet te onderscheiden van de rest. Zij doen gewoon hun schoolwerk en vinden dat 'oké'. Je moet gewoon logisch nadenken,' schrijft een meisje nuchter. 'Als je later een leuke baan wilt, een man (of vrouw) en een leuk leven, moet je vooral zo doorgaan,' schrijft ze aan de brievenschrijvers die zich beroemen op hun wildheid en moed om te leven. Veel ‘Achterwerkers’ zoeken ook eigenlijk niet helemaal alleen naar hun 'zelf'. Vrienden zijn daarvoor ook belangrijk, blijkt uit het relaas van een meisje dat zich 'gesplitst voelt' omdat zij zich niet compleet thuis voelt bij haar vriendinnen. 'Ik heb veel interesse in kleding, jongens, make-up, uitgaan en uiterlijk,' schrijft ze: ' Maar aan de andere kant doet dat me helemaal niets en denk ik over veel diepere dingen: waarom bestaan we, waarom doen we zoals we doen, waar doen we het voor?' Die dubbele interesse is problematisch, want haar vriendinnen vinden dat serieuze gepraat maar niks: zij houden alleen van lekker tutten. 'Als ik begin over het leven verklaren ze me voor gek,' schrijft het meisje dan ook. 'Mijn vriendinnen, zijn echt tof, maar ook zo oppervlakkig.' Dat is een probleem, want het maakt haar zelfs 'gesplitst'. Ze wil niet horen bij de. studiebollen uit haar klas, die alleen maar serieus-doen. Eigenlijk wil ze een vriendin die al haar interesses deelt, maar ja: 'Ik ken niemand die een combinatie is van die twee. Iemand zoals ik.' Al deze brievenschrijvers worstelen met de vraag wie zij zijn. Sommigen zoeken een uniek 'ik’ dat verschilt van alle anderen, maar in andere brieven weerklinkt een heel andere vraag, namelijk: bij wie hoor ik? Hoor ik bij mijn ouders, stoere vriendenclub of de yuppies? En wat als ik tussen twee groepen val? Deze vragen gaan over de oorsprong van identiteit. In de brieven zijn sporen terug te vinden van de sociale visie op het zelf, die stelt dat de omgeving bepaalt wie iemand is. Maar andere brievenschrijvers verdedigen de individuele visie en zeggen: je loopt je eigen identiteit mis als je blijft voldoen aan het verwachtingspatroon van de omgeving. Heeft ieder mens nu een uniek 'ik' dat hij in de diepste regionen van zijn innerlijk moet vinden, of is hij door zijn sociale omgeving bepaald? Met deze vraag heeft iedereen wel eens geworsteld, ook filosofen. Verloren paradijs De term 'identiteit' verwijst naar een collectie persoonlijke kenmerken, die iemand typeren: bijvoorbeeld studieus, intelligent, gezagsgetrouw en verlegen; of humor, sociaal, vrolijk en een goede sporter. Maar in de loop van de geschiedenis hebben filosofen zich niet vaak afgevraagd of deze aspecten van een persoon voortkwamen uit het innerlijk, dan wel door de sociale omgeving werden bepaald. Het thema 'identiteit' is vrij recent in de filosofie. Het is pas in de twintigste eeuw een gangbaar onderwerp geworden om over te schrijven. In voor­ gaande eeuwen was 'ken uzelf' wel een belangrijk devies, maar het is de vraag of het toen ook altijd ging om het ontdekken van jezelf als uniek individu. Socrates noemde kennis bijvoorbeeld ook zelfkennis, maar het ging hem niet om kennis van zijn eigen 'ik', maar om kennis van de wereld waarvan hij zelf een onderdeel was. Het ging hem dus niet om de specifieke eigenschappen die eigen waren aan hem persoonlijk. Toch kan men in de huidige debatten over identiteit de sporen ontdekken van de theorieën van vroegere filosofen. Het idee dat identiteit te vinden is in de diepste regionen van het eigen innerlijk, bestaat bijvoorbeeld ook bij Descartes. Descartes' zelfbeeld droeg weliswaar geen persoonlijke kenmerken, maar is wel onvervreemdbaar eigendom van een individu. Ieder mens kan alleen door introspectie ontdekken wie hij is, niet doordat anderen het hem vertellen. Bij deze filosofen ging het om zelf-kennis en daaronder verstonden zij iets heel specifieks. Kennis is bij Descartes per definitie niet beïnvloed door de sociale context van de wetenschapper: kennis is onafhankelijk en kan alleen voortkomen uit het eigen denken, dat een directe connectie bezit tot God. Als een wetenschappelijke verklaring niet voortkomt uit het eigen denken, geldt zij niet als kennis, maar vormt slechts een vooroordeel. Het onderscheid tussen kennis en vooroordelen wordt in de geschiedenis van de filosofie door een groot aantal filosofen gemaakt. Ook bij Plato en Socrates is kennis eeuwig, onveranderlijk, onafhankelijk en waar, terwijl voor­ oordelen zijn gevoed door meningen, die voortkomen uit een specifieke sociaal­ culturele context en vergankelijk, veranderlijk, afhankelijk en onwaar zijn. Een onderzoeker moet zichzelf dus onderscheiden van de sociaal-culturele context waarin hij leeft en waarin hij is opgegroeid, om de wereld te kunnen zien 'zoals zij werkelijk is', onafhankelijk van vooroordelen. Zo ging het ook bij veel onderzoek naar het zelf van de mens. De Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) begon bijvoorbeeld na te denken over het zelf, door eerst alle verwijzingen naar zijn sociale omgeving uit te sluiten: 'Laat ons de mensen beschouwen,' schrijft hij, 'alsof ze net zijn ontsproten uit de aarde, en ineens, als paddenstoelen, tot volwassenheid zijn gekomen, zonder enige verbintenis ten opzichte van elkaar.' Dit beeld van de paddenstoelen-mensen bevrijdt het ego in een klap van de periode waarin hij het meest afhankelijk is van anderen: zijn. kindertijd. En dat is ook precies de bedoeling, want tijdens de jeugd nemen mensen overtuigingen over van hun ouders en leermeesters zonder te weten of deze echt 'waar' zijn. Hun geest wordt met andere woorden gevoed met vooroordelen, waar Hobbes vanaf wil om de waarheid omtrent de mens te beschrijven. Om dit goed te blijven benadrukken, situeert Hobbes zijn beschrijving in een 'natuurstaat', een imaginaire voorstelling van de samenleving voordat de cultureel gevormde maatschappij ontstond. In deze natuurstaat schildert hij de mens met een aantal heel specifieke karakteristieken: het is een hebberig wezen dat jaloers, hoogmoedig, gewelddadig en boven alles verschrikkelijk egoïstisch is. Natuurmensen stelen voortdurend elkaars bezittingen, huis en vee en zijn ook bereid daarvoor te moorden. De natuurstaat is daarom en hel op aarde, waarin iedereen oorlog voert tegen iedereen. Door 'zijn visie op de mens op deze manier te presenteren, wil Hobbes aantonen dat het hem gaat om de aard van de mens, die vooraf gaat aan zijn vorming in de maatschappij. Dat is een tactische zet, want hij wil vervolgens iets zeggen over de politieke structuur die past bij de menselijke natuur. Als hij zijn lezers ervan kan overtuigen dat deze beschrijving echt de mens typeert, dan moeten zij de politieke organisatie waarvan hij een voorstander is, ook accepteren: dat is immers de organisatie die hef best bij henzelf past. Volgens Hobbes is een geciviliseerde staat de beste oplossing voor men­ sen met een egoïstische natuur. Deze staat is namelijk in hun belang: de mensen kunnen hun bezit beter vergroten als zij niet voortdurend worden gehinderd door het destructieve gedrag van anderen. Natuurmensen uit Hobbes' , imaginaire staat sluiten daarom een contract, waarmee zij zich committeren aan samenwerking. In dit contract accepteren mensen regels om hun natuurlijke gedrag te reguleren, zodat zij minder last hebben van elkaars zelfzuchtige streven naar bezit. Dit contract tussen onafhankelijke natuurmensen vormt de legitimatie van de staat. De regering mag volgens Hobbes dus alleen zijn werk doen, omdat mensen haar die bevoegdheid geven in een contract. A1s een regering niet goed functioneert, mag het volk haar afzetten. Vanwege deze visie heeft Hobbes een reputatie als voorloper van het liberalisme, waarin burgers deze vrijheid ook hebben. Maar Hobbes wordt ook gezien als absolutist. Volgens Hobbes kiezen natuurmensen namelijk voor een alleenheerser, een Leviathaan. Dit leek Hobbes de beste oplossing omdat er anders permanent strijd zou bestaan tussen concurrerende individuen over de vraag wie moet gaan heersen. Hij wilde daarvan af en legde daarom liever in een keer vast wie die functie zou moeten vervullen. De samenleving is bij Hobbes dus eigenlijk een kunstproduct, door mensen gemaakt omdat zij er belang bij hebben. Van nature zijn mensen individuen, die geen speciale relatie tot elkaar hebben. Zij gaan pas samenwerken omdat zij daarbij belang hebben, maar ook in een samenleving gaat het niet echt van harte. Mensen blijven egoïstisch, want maakt deel uit van hun natuur. De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) was het niet eens met dit mensbeeld. Hobbes en andere filosofen die een visie op de natuurstaat hadden geformuleerd, waren er volgens hem onvoldoende in geslaagd om de invloed van de sociale context uit te sluiten: 'Sprekend over behoefte, gulzigheid,. onderdrukking, over begeerte en trots,' schrijft Rousseau, 'hebben zij de ideeën die zij hebben opgedaan in de samenleving overgebracht naar de natuurstaat; ze spraken van de wilde mens, maar schilderden de burgerlijke mens.' Dit is een serieuze aantijging, want het zet de pretentie van Hobbes op losse schroeven. Een beschrijving die is gekleurd door de sociaal-culturele con­ tekst van de filosoof geldt als vooroordeel, niet als kennis. Hobbes heeft zijn blik op de mens volgens Rousseau dus laten vertroebelen door de meningen die heersen in zijn sociale omgeving. Dat is verkeerd, vindt Rousseau. Daarom schept hij zelf een heel andere voorstelling van de natuurmens, die helemaal niet zelfzuchtig of moordlustig. is: hij is juist een goed en vredelievend persoon. Bij Rousseau begeert de natuurmens nooit meer dan hij nodig heeft. In de natuurstaat leeft hij net als dieren, die niet lijden aan hoogmoed of vraatzucht, en nooit pervers, ijdel of vrekkig zijn. Daarom is de natuurstaat ook geen he!, zoals Hobbes suggereert, maar meer een soort verloren paradijs. Alle slechte eigenschappen van mensen zijn volgens Rousseau afkomstig uit het leven in de burgerlijke maatschappij. Door de aanwezigheid van de ander wordt een mens gierig, ontevreden, trots en ambitieus. Rijkdommen zijn in de natuurstaat immers niet zo interessant, maar in een samenleving willen mensen kunnen pronken met hun bezittingen. Dat doet hen steeds streven naar exces­ sen. In een samenleving dragen mensen niet zomaar iets dat hen warm houdt: alleen het meest elegante, flatterende en kostbaarste jurkje is goed genoeg, zolang men er de ander maar de ogen mee kan uitsteken. Bewondering oogsten bij een ander, daar gaat het om in de gemeenschap. Maar bezit maakt de mens niet gelukkig, denkt Rousseau, want eigendom past niet bij de menselijke natuur. De mens moet opnieuw contact zoeken met zijn eigen natuur. Dat betekent niet dat hij opnieuw als wilde in het woud moet gaan leven, maar wel dat hij zich wat minder moet afvragen hoe 'het hoort' en meer meet doen wat zijn hart hem ingeeft. 'Oh mens, ' verzucht Rousseau in Emile. 'Leef je eigen leven en je zal nooit meer ongelukkig zijn. Neem je plaats in de orde van de natuur en niets kan je daarvan meer scheiden (..) Jouw vrijheid en jouw macht reikt net zo ver als jouw natuurlijke kracht; alles wat daaraan voorbij gaat is slavernij, illusie en prestige.' Een mens kan pas weer contact krijgen met zijn eigen natuur als hij eenvoudig leeft, zonder meer te verwerven dan hij van nature verlangt. Dat kan alleen als hij zich minder aantrekt van het oordeel van anderen, want dat haalt het slechtste in hem naar hoven. De mens meet leren luisteren naar de stem van zijn natuur, die diep in zijn binnenste nog steeds is te horen. Als mensen kunnen luisteren naar de wilde die nog steeds in hen woont, dan zullen zij in staat zijn om opnieuw vrij, gelukkig en moreel te zijn. Bewondering voor rebellie Deze beschrijving van de mens heeft zijn inspirerende kracht nog altijd niet verloren. Rousseau ‘s oproep om te luisteren naar een innerlijke stem, in plaats van te voldoen aan het verwachtingspatroon van de omgeving, is veel mensen uit het hart gegrepen. Jezelf-zijn, los van ideeën over hoe het 'hoort', is nog steeds een belangrijke opgave die veel mensen zichzelf stellen. De brievenschrijvers aan Achterwerk vinden het niet altijd makkelijk om aan die opdracht te voldoen. 'Erbij horen' is voor sommigen heel belangrijk, maar soms zijn de redenen waarom je wordt aanvaard heel triviaal, merkt een jongen op: 'Waarom word ik geaccepteerd omdat ik dure kleren draag en een ander niet omdat hij geen dure kleren draagt of er minder goed uitziet?', schrijft hij. 'Waarom ben ik met dit oppervlakkige gedoe bezig?' Identiteit gaat verder dan de buitenkant, vindt deze jongen, maar pronken met dure merkkleding is de vereiste voor populariteit. Dit past goed bij de Rousseau ‘s beschrijving van de mens in de gemeenschap: ook bij hem kijken andere mensen alleen naar het uiterlijke visitekaartje dat een persoon laat zien, maar niet echt naar wie hij werkelijk is. Net als Rousseau lijkt deze jongen te denken: mijn natuur gaat voorbij aan wat de anderen zien. Het idee van Rousseau dat het zelf anders is dan wat de gemeenschap ziet, is in deze tijd bijna gemeengoed geworden, net als het idee dat een persoon zijn zelf meet vinden in contrast met anderen. Dat is eigenlijk de essentie waarom het in de pubertijd draait. Een periode van dwarsliggen, is cruciaal om uit te vinden wie je bent en vervolgens een 'eigen leven' te kunnen leiden. Een tijdje provoceren is noodzakelijk om te kunnen voelen: dit ben ik, ik besta. Maar zo'n fase is niet altijd leuk: 'Iedere avond denk ik aan alles wat ik fout gedaan heb’ schrijft een meisje. 'Hoe ik met mijn ouders ruzie maak en ze uitscheld, hoe ik tegen ze lieg, ze soms sla, hoe ik mijn broertje sla, trap en treiter. (..) Ik hoop dat dit aan de pubertijd of zoiets ligt en dat het overgaat, want nu haat ik mezelf ontzettend.' Het idee van Hobbes en Rousseau dat een persoon een 'zelf' is dat vooraf gaat aan de gemeenschap is nu dus nog steeds bijzonder invloedrijk. Maar er is een groot verschil: deze filosofen beschrijven een gemeenschappelijke menselijke natuur, terwijl men nu vaak meent dat ieder individu de bron van een unieke manier van menszijn in zich draagt. De stem van de individuele natuur is dus niet die van de nobele wilde van Rousseau of de nietsontziende natuurmens van Hobbes, maar een stem die slechts bij een persoon hoort. Deze gedachte is volgens de Canadese filosoof Charles Taylor heel typerend voor onze hedendaagse cultuur, maar is niet altijd 'gewoon' geweest. In voorgaande eeuwen dachten mensen niet dat zij zichzelf in contrast met anderen moesten vinden. Bijna alle kinderen volgden in de voetsporen van hun ouders: de boerenzoon werd boer, de handarbeider leerde zijn zoon zijn hand­ arbeid en de vrouwen werden moeder, huisvrouw, naaister of kinderverzorgster, net als hun moeder of andere vrouwen in hun directe omgeving. 'Anders' worden dan de rest lag niet in de lijn der verwachting: het was de bedoeling dat een persoon deed wat van hem werd verwacht. Tegenwoordig heeft een persoon meer vrijheid om zichzelf te bepalen, maar volgens Taylor brengt dit ook een nieuw soort 'moeten' met zich mee: zelf­ ontplooiing heeft volgens hem een soort morele waarde gekregen, die het in de geschiedenis nooit had. De uitspraak 'durf te leven' van het begin van dit hoofd­ stuk is inderdaad een oproep met een morele kracht. Het suggereert dat mensen die de regels van hun omgeving durven tarten moedig en bewonderenswaardig zijn, terwijl anderen, die als kuddedieren braaf aan het verwachtingspatroon van hun omgeving voldoen, om hun gebrek aan originaliteit worden veroordeeld. Taylor signaleert dezelfde morele eis in de context van liefdesrelaties. Mensen offeren in deze tijd vaak hun liefdesrelaties op, vanwege hun carrière. Dat is op zich nog niet opmerkelijk, want iets dergelijks is volgens Taylor misschien altijd voorgekomen. 'Waar het om gaat,' schrijft hij in De malaise van de ‘moderniteit, 'is dat veel mensen zich daar tegenwoordig toe geroepen voelen, dat! zij menen dit te moeten doen, omdat hun leven anders op de een of andere manier onaf zou zijn.' Taylor wijst hiermee op een kant van het individuele mensbeeld, dat hij negatief vindt. Doordat mensen het idee hebben dat zij hun zelf van binnen moeten zoeken in contrast met anderen, gaan zij hun relaties met anderen ook anders beschouwen. Relaties zijn immers niet vormgevend voor iemands identiteit, maar bedreigen juist de eigenheid van een persoon. De oproep van Rousseau om te luisteren naar de unieke stem van het zelf die van binnen spreekt, brengt een moraal met zich mee die asociale effecten heeft. Taylor is niet de enige die kritiek heeft op de individuele visie op het zelf. Ook vanuit een andere hoek is bezwaar gemaakt tegen deze kijk. Terwijl Taylor vooral een moreel argument gebruikt, hebben feministische filosofen de juistheid van de individuele visie op het zelf in twijfel getrokken. Rousseau en Hobbes stellen de mens voor als individu met een natuur die niet is gevormd door de samenleving. De Amerikaanse filosofe Seyla Benhabib laat daarentegen juist zien dat hun mensbeelden in feite met handen en voeten zijn gebonden aan hun eigen sociaal-culturele context. Hobbes leefde in een nogal turbulente tijd waarin de Engelse burgeroorlogen werden gevoerd. Het is dan ook niet zo vreemd dat hij de mensen voor­ stelde als 'wolven' die voortdurend uit zijn op persoonlijk gewin. Deze visie was immers gebaseerd op zijn eigen ervaring met de mensen om hem heen. En zo is het ook met het mensbeeld van Rousseau: de koketterie en het gevecht om aandacht die Rousseau beschrijft, speelt in zijn tijd een grote rol in de Franse salons waar de adel zich vermaakte met lezingen en spitsvondige grappen. De pronkzucht van de mens in een gemeenschap is een specifiek ken­ merk van de mens in Rousseau ’s eigen sociale omstandigheden. De beelden die Hobbes en Rousseau dus schetsen van de menselijke natuur, zijn helemaal niet onafhankelijk van een sociale context ontstaan. Ze zijn juist diepgaand daardoor gevormd. Het valt dan ook te verwachten dat iemand in een heel andere context een heel ander mensbeeld zou schetsen. Een arbeider die in de jaren dertig in de Amsterdamse Jordaan woonde, zal de relatie tussen een mens en zijn sociale omgeving waarschijnlijk heel anders zien. De saamhorigheid tussen de mensen in die context wordt immers nog steeds geroemd en geïdealiseerd. De scheidslijn tussen het 'echte zelf' dat van binnen zit en de persoon in de gemeenschap, is volgens Benhabib dus niet zo scherp te trekken. Zij wil dit laten zien om de mogelijkheid te creëren dat ook mensen met een ander zelf­ beeld als 'mens' kunnen worden beschouwd. Vrouwen die traditioneel tot heel andere gelederen van de samenleving hebben behoord, zullen heel andere ideeën hebben over wie zij zijn dan Hobbes of Rousseau. Door te laten zien dat de typeringen van deze twee filosofen gerelateerd zijn aan hun eigen sociale context, ontstaat er plaats voor een divers scala aan mensbeelden die uit vele contexten afkomstig zijn. Retourtje traditie De kritiek van Charles Taylor op het individuele zelfbeeld sluit hierbij heel nauw aan. Hedendaagse mensen zoeken hun zelf ah een soort verborgen graal van binnen, maar dat project is volgens Taylor gedoemd te mislukken. Niemand is in staat om zijn eigen identiteit ontdekken. Dat leidt alleen tot een enorme persoonscrisis: identiteit komt in essentie in dialoog tot stand. 'Van ons wordt verwacht dat wij onze eigen meningen, opvattingen, standpunten in aanzienlijke mate vormen door afzonderlijk na te denken schrijft: hij. 'Maar zo werkt het niet bij belangrijke zaken, zoals de definiëring van onze identiteit. Deze definiëren wij altijd in dialoog met, soms in strijd met, de identiteiten die (..) anderen in ons wensen te erkennen. En zelfs als wij een aantal van de laatstgenoemde personen boven het hoofd groeien-onze ouders bijvoorbeeld en zij uit ons leven verdwijnen, gaat het gesprek met hen binnen in ons, ons hele leven door.' Taylor ontkent dus niet dat het zelfs soms in contrast met conventies moet worden gevonden, maar benadrukt dat het in elk geval nooit onafhankelijk van een sociale context kan gebeuren, zoals Hobbes en Rousseau probeerden te doen. Vanaf het begin zijn anderen van cruciaal belang bij de vorming van het zelf. Dat komt in de eerste plaats omdat de vorming van het zelf afhankelijk is van de taal. Karaktereigenschappen, motivaties, verlangens en begeerten die niet in taal zijn uitgedrukt, blijven vaag en onduidelijk: een persoon leert ze pas te begrijpen als hij erover vertelt. Taylor schrijft dan ook in Human Agency and Language: 'Een goede articulatie vinden van de dingen die ik wil zeggen, brengt hen beter in het vizier.(..) Een beschrijving vinden, betekent een eigenschap van de zaak definiëren, zijn contouren tekenen en er goed zicht op krijgen.' Sprekend over zichzelf vormt een persoon een verhaal dat typerend voor hem is. Maar dit verhaal kan hij niet vormen zonder de hulp van anderen. Dat komt doordat taal per definitie sociaal is: zelfs als iemand helemaal alleen in een dagboek schrijft, gebruikt hij woorden die hij niet zelf heeft bedacht. Niemand verwerft .zich immers de taal in zijn eentje: anderen leren hem woordje voor woordje, zinnetje voor zinnetje praten. Met behulp van deze visie op taal geeft Taylor scherpe kritiek op individuele opvattingen van het zelf. Volgens hem is het onmogelijk om het 'zelf' in eenzaamheid te bestuderen, zelfs Hobbes en Rousseau menen; een persoon kan alleen kennis over zichzelf vergaren als hij• spreekt in een taal die hem door anderen is gegeven. Dat betekent dat een persoon de intieme aspecten van zijn unieke 'ik' alleen kan ontdekken met behulp van een medium dat in de monden van honderden generaties sprekers is gevormd. Taal is dus cruciaal bij de vorming van een identiteit, maar moraal is dat ook. Ieder vormt zijn leven, terwijl hij vragen stelt als: zal ik trouwen of samenwonen? Een drukke baan nemen, of meer tijd nemen voor hobby's en vrienden? Word ik huisvader, of carrièreman ? Word ik lid van een politieke partij, of ga ik sporten? Ga ik emigreren of blijf ik bij mijn zieke moeder? Deze alledaagse vragen impliceren volgens Taylor gedachten over waar­ den. Mensen wegen steeds de waarde van de verschillende antwoorden tegen elkaar af en vormen zo hun identiteit. Dat doen zij altijd ten opzichte van een 'betekenisvolle horizon', zoals Taylor het noemt. Keuzes krijgen betekenis ten opzichte van gedachten die daarover in een cultuur zijn gevormd. Die gedachten vormen de 'horizon' waartegenover een persoon zich steeds verhoudt. Als trouwen niet een bepaalde betekenis had in een cultuur, zou bijvoorbeeld niemand zichzelf de vraag stellen of hij nu moest gaan trouwen of samenwonen. En deze betekenis is volgens Taylor ook van morele aard. Gedachten over trouwen of samenwonen hebben namelijk te maken met een idee over hoe een 'goede' relatie eruit behoort te zien. Sommigen zien trouwen als de bezegeling van hun relatie, als het moment om echt voor elkaar te kiezen. Maar anderen zien trouwen als een publiek gebeuren, dat niet past bij zoiets persoonlijks als de liefde. Trouwen zou afbreuk doen aan de uniciteit van de verbintenis tussen twee personen. Taylor benadrukt dat deze betekenisvolle horizon ten opzichte waarvan een persoon keuzes maakt, sociaal is bepaald. Gedachten over trouwen hebben immers een hele lange traditie. Door daarover een mening uit te spreken ver­ houdt een persoon zich tot die traditie. De taal speelt hierin wederom een belangrijke rol. De taal vormt name­ lijk een belangrijke manier waarop die moraal van de traditie wordt uitgedrukt. De taal biedt de mogelijkheid om andere mensen aan te sporen om iets te doen, of juist te aten. In een morele taal kunnen we uitdrukken wat aandacht verdient en wat juist moet worden genegeerd, wat goed is en wat slecht, wat acceptabel is en wat verwerpelijk. En in al deze, uitspraken heeft een persoon een zekere zelfstandigheid, maar hij moet zich ook verhouden tot gedachten die al bestaan omtrent trouwen, zorg voor ouders, werk of vrienden. De menselijke identiteit is volgens Charles Taylor dus aan alle kanten verbonden met andere mensen. Taal is geworteld in een lange geschiedenis van sprekers, waardoor een individu tot in zijn diepste ik met de gemeenschap en zijn. geschiedenis is verbonden. Een persoon kan zich heel goed tegen die geschiedenis afzetten, maar kan zich er niet radicaal van onderscheiden. De identiteit van een persoon is altijd verbonden aan de traditie van de mensen om hem heen en wordt in gesprek daarmee gevormd. Andere filosofen hebben gemengd gereageerd op deze retour naar een verbondenheid met traditie. Vooral feministen hebben gemengde gevoelens ten aanzien van Taylor ‘s gedachtegoed. Aan de ene kant prijzen zij zijn aandacht voor de contextualiteit van de menselijke identiteit, maar aan de andere kant is de verbondenheid van identiteit aan traditie ook verdacht: als rebellie onzinnig is, hoe ziet de toekomst er dan uit voor mensen die eeuwenlang een ondergeschikte positie hebben ingenomen, zoals vrouwen? Taylor laat de verbondenheid van mensen onderling goed zien, maar de angst bestaat dat zij daarmee ook hun vrijheid verliezen. De mens kan zich bij hem weliswaar distantiëren van zijn omgeving, maar het is onduidelijk in hoeverre dat zo is. De morele standaards die vorm geven aan de menselijke identiteit lijken in zijn werk soms aardig vast te liggen, waardoor de lezer soms denkt: waar is het breekijzer?